Reizen is mensen ontmoeten en dan weer achterlaten. We namen afscheid van Maïka en Bouba. Bedankt voor alles. We hebben een heel leuke tijd gehad bij jullie!

Ons volgende doel is Djenne, met als tussenstop Segou. We rijden Segou binnen, zetten ons even aan de kant, de motor staat nog niet af of we worden al overstelpt door gidsen. Eé;n van hen volgen we, want hij beweert dat we in de auberge van zijn broer kunnen kamperen. Daar aangekomen blijkt dat de poort een paar centimeter te laag is voor onze auto. De auberge ziet er echter wel gezellig uit. We besluiten toch te proberen om binnen te rijden. Hoe? Matras, deken en kussens halen we uit de tent en achterste banden worden afgelaten tot een minimum. Drie gasten hangen aan het roofrack en zo rijdt Gert de auto zachtjes binnen. Als we de volgende dag buiten rijden, vijst Gert er toch nog het laddertje af. Een heel gedoe, wat scharen op de tent en veel, heel veel bekijks op straat, kinderen die geld vragen. Dit zal de eerste en ook laatste keer zijn!

Djenne kennen we door het boek ‘Het zandkasteel’ van de Nederlander Ton Vanderlee (bedankt Frauke!). Ton had een droom, een zandkasteel te bouwen, ergens op de wereld en strandde in Djenne. In Djenne en omstreken bouwen de mensen huizen van leem. Salvador Dali maakte ooit een schets voor Ton, een schets van een sprookjesachtig zandkasteel en zei dat ze zo’n huizen ergens in Afrika bouwen. Ton ging op zoek en vond Djenne. Allemaal heel pittoresk. Hij zag dat het goed was. Hier wil hij oud worden. Het boek eindigt na twee jaar, als het huis van Ton bijna af is, maar zijn grote liefde met de noorderzon verdwenen is, of beter gezegd met haar stam verder getrokken is. Wij zijn dus erg benieuwd of Ton er nog zou wonen en zijn vast van plan dat uit te pluizen!

We komen aan bij de bac, de overzetboot. Djenne is immers een eilandje op de rivier, de Bani. Onmiddellijk stuiven er weer een aantal gidsen op ons af. We zeggen dat we Ton zoeken, een Nederlander, die hier een huis gebouwd heeft. ‘Ah, Tony, die is hier!’ Ton zat toevallig naar de passage van de bac te kijken onder zijn geliefkoosde boom. We worden hartelijk ontvangen, maken een praatje en de gidsen laten ons met rust. Ton vertelt dat hij de laatste jaren geplaagd wordt door malaria. Tegen zijn zin verblijft hij weer veel in Nederland. Regelmatig komt hij terug voor twee maanden. Als hij langer dan twee maanden blijft, steekt de malaria weer de kop op. We zullen ons maar goed insmeren tegen de muggen! Momenteel verhuurt hij zijn huis en verblijft zelf ergens anders in de stad. Hij schrijft een briefje, gericht aan de vrouw die nu in zijn huis woont, met de vraag of ze ons wil rondleiden in het zandkasteel.

Ton zegt dat we overal langs de rivier kunnen kamperen. Een vriend van hem, visser, van het Bozo volk, biedt ons een plekje aan onder een boom naast zijn huis, aan de rivier. Heel mooi, maar al gauw zitten alle kinderen van het dorp op twee meter afstand te kijken naar wat wij blanken allemaal doen. We voelen ons in de zoo, maar dan aan de andere kant van het hek. Soms durft er ene wat dichterbij komen en dan volgt de rest snel, tot je amper nog kunt bewegen en zegt dat ze wat verder moeten gaan zitten. We delen water uit, maar als we gaan eten, sturen we ze toch naar huis, want zoveel kinderen eten geven is moeilijk. ‘s Avonds komt de man des huizes nog een glaasje thee meedrinken.
Van het ogenblik dat we ‘s morgens een teen uit de tent steken, staan ze er weer allemaal, die kids. Nu moet je weten dat ‘s morgens voor ik mijn tanden gepoetst heb, ze mij niet teveel moeten lastig vallen! Ach, ze laten u gelukkig wel gerust als je slaapt. Dat is al iets!
We ontbijten en rijden verder naar het centrum.

Het boek van Ton speelt zich grotendeels af ‘Chez Baba’, de auberge waar hij maanden verbleef. Hij beschrijft de grote koer, de keuken, het uitzicht vanop het terras en vooral al de mensen die er hun dagen slijten. Zo heb je Baba zelf, de eigenaar waar Ton na een tijd gratis eten van krijgt, Jeune Touré;, een oude man, die hopeloos op toeristen wacht om te gidsen, maar niemand wil hem, want niemand verstaat hem, Ousmane, de kok, die op zoek is naar een vrouw en Chirac, nog een gids.
Van de reisgidsen en ook van andere reizigers weten we dat we kunnen kamperen op de koer, maar dat er veel gidsen en verkopers ons zullen lastig vallen.
We rijden binnen en stellen ons voor als lezers van het boek van Ton. We maken kennis met Baba, Jeune Touré;, Chirac en Ousmane. Jeune Touré; is net zoals ik me hem had voorgesteld. Baba is niet echt geïnteresseerd in ons. Chirac zegt telkens vriendelijk goeiedag en dat is het. Ousmane wordt ons maatje. Hij heeft humor, is een grappig figuur, vindt het hilarisch als we vragen of hij nu al een vrouw gevonden heeft, heeft twinkelende deugnietoogjes, bakt speciaal voor ons Belgische frietjes.
We placeren ons een paar dagen op de koer en overschouwen. We wanen ons in een film. Al die personages, de plaatsen uit het boek, het lijkt zo surreë;el.
Blog ImageJeune Touré; en Veerle
We leren er ook de theedrinkers kennen. Een groep mannen die de hele dag onder de boom naast onze auto zitten thee te drinken. De theezetter is Isa Top. Heel de dag door brengt Isa ook een glaasje thee naar ons, of we nu bij hen zitten of niet. Waaraan we dat verdiend hebben, weten we niet. Wordt Isa hiervoor betaald door Baba? Om de hele dag thee te zetten? Maar de andere toeristen krijgen geen thee. We vouwen onze kaart van West-Afrika open voor de theedrinkers en bespreken mogelijke routes om Algerije te doorkruisen. De kaart is altijd een voltreffer. Opent gesprekken.
Er loopt ook een doofstomme man rond op de koer Chez Baba, heel vriendelijk. Hij komt regelmatig even bij ons zitten. We proberen zo goed mogelijk te converseren met allerlei gebaren. Dat leer je snel! Als kind kon hij praten, maar ineens was het gedaan. Nu probeert hij iets bij te verdienen door de was te doen voor toeristen. Wij geven hem met veel plezier onze was.
Er lopen ook minder leuke mensen rond Chez Baba. Zo heb je ‘de groene’, zijn naam kennen we niet en hij droeg de eerste dag groene kleren, vandaar. ‘De groene’ is een wanna be gids van het ergste soort. Hij blijft aandringen en komt telkens met iets anders op de proppen, elke dag opnieuw, telkens hij onze kop ziet. De andere gidsen komen de eerste dag op u af, de tweede al wat minder en vanaf de derde dag laten ze u met rust. Maar ‘de groene’ houdt hardnekkig vol en dan nog op zo’n gluiperige manier, slijmen over de fantastische Belgen en merci hier en merci daar en blablabla. Jakkes!
Er kwam ook eens een jong gastje bij ons en de theedrinkers zitten en begon op een provocerende manier over moslims en christenen. Hij zei dat dat allemaal hetzelfde was. Amaai, onstond er daar een hevige discussie over Jezus die al dan niet de zoon van God is enzo. Wij muisden er stilletjes tussenuit, om de lieve vrede te bewaren.
Blog ImageEn dan heb je Boubacar, de wever. De meest fantastische man die we ontmoetten Chez Baba! Hij zit daar rustig op de koer met zijn weefgetouw te weven. Hij heeft een kraampje, maar spreekt niemand aan. Hij weeft gewoon. We leren hem kennen, babbelen regelmatig met hem. Hij spreekt niet over verkopen of ‘pour le plaisir des yeux’ ofzo. Nee, hij geeft uitleg over zijn weefkunsten, vertelt over zijn familie. Hij vraagt welke nationaliteit we hebben. ‘Nous sommes des Belges.’ Hij kijkt op, een brede lach verschijnt, zijn ogen schitteren. Hij haalt een foldertje tevoorschijn van het Zuiderpershuis in Antwerpen, waar hij in staat met foto en al. Het was een project waarbij een hele groep kunstenaars, muzikanten e.d. van Mali voor enkele weken naar België; kwamen. Hij heeft er lesgegeven in het weven aan een volgens hem heel gemotiveerde groep mensen. Hij vertelt dat hij er zo’n fantastische tijd beleefd heeft, dat de mensen zo vriendelijk waren voor hem, dat hij niets heeft moeten betalen, dat hij voortdurend uitgenodigd werd om bij mensen thuis te gaan eten. ‘Sindsdien,’ zegt hij, ‘heb ik mezelf voorgenomen, dat als ik in Mali Belgen leer kennen, ik ze ga uitnodigen bij mij thuis om te komen eten.’ En zo belanden wij de volgende dag voor het middagmaal bij hem thuis, in zo’n lemen huisje. Uiteraard was het eten met de rechterhand, allen uit é;é;n grote schotel. Nu weten de meesten onder jullie, dat ik al heel veel in mijn leven, in veel verschillende landen, met mijn handen gegeten heb. Jullie weten ook dat dat voor mij geen enkel probleem is. Deze keer echter moest ik moeite doen om niet te kokhalzen. Hoe lief deze mensen ook zijn, ze aten echt vies. Ze kneden een megagrote bol rijst en saus. Ze openen hun mond wagenwijd, proppen de bol erin, lekken hun hand af en smakken erop los. En dan de kers op de taart! Toen ik gedaan had met eten, duwen ze zo’n bol in mijn hand, zo’n bol gekneed met hun afgelekt hand. Ik zeg: ‘Nee, danku, ik heb genoeg.’ ‘Jamaar, dat is hier de gewoonte. Als je stopt met eten, geeft iemand je nog een bol.’ Ik heb geprobeerd mijn gezicht niet te vertrekken en heb met afschuw de bol naar binnen gewerkt‘ En Gert? Die zag dat gebeuren en heeft snel zijn handen gewassen na het eten. Zo hadden ze geen kans om hem ook een bol te presenteren. Gelukzak!
Al bij al was de wever een heel lieve man. We hebben dan ook een deken van hem gekocht. Dat noem ik toerisme! Iedereen tevreden!
Blog ImageWe bezoeken natuurlijk ook de toeristishe trekpleisters van Djenne (maar dan zonder gids!): de wereldberoemde lemen moskee, een graftombe uit de 9de eeuw van een geofferd meisje en het huis van de traditionele chief. Het stadje op zich is echt heel bijzonder. Het is een klein stadje, je bent zo rond en alles is uit leem, huizen en straten. Het stort is overal naast de rivier en het zijn open riolen in de straten. Kippen en geiten lopen binnen en buiten. Voor mij zijn dit de middeleeuwen.
Elke maandag is het markt. Deze markt is de grootste in de omstreken. De belangrijkste voor de lokale mensen. Iedereen komt van heinde en ver naar deze markt om zaken te doen en om op hun beurt inkopen te doen. ‘t Is eigenlijk de lokale supermarkt. Bekijk zeker de foto’s, die zeggen meer.
Blog ImageSpijtig genoeg heeft het toerisme hier in Djenne niet veel goeds gedaan. Veel mensen, groot en klein zijn agressief tegenover toeristen. Een kind bokste in mijn buik en daarna lachten ze ons uit. Verkopers achtervolgen ons: ‘Madame, collier? Madame dit? Madame dat? Bon prix, madame!’ ‘Non merci, non merci, non merci!’ ‘Madame, bé;bé;? 1 euro!’ en een jong meisje steekt een baby onder mijn neus. Huhhhh???!!!

Na een paar dagen verlaten we Djenne. ‘t Is goed geweest. ‘t Is een rare plaats. Ik weet niet goed wat ervan te denken. We zeggen gedag aan iedereen Chez Baba. Isa Top tegen Gert: ‘Ah mon ami, heb je geen 1000 CFA voor uw goede vriend?’ Ons theesprookje stort in elkaar. We geven niets. Eé;n van de theedrinkers zegt: ‘De thee in Mali is gratis!’
De laatste nacht kamperen we nog eens langs de rivier, maar deze keer niet meer vlak naast het dorp! ‘t Is een rustig plekje. De vissers op hun prauwen passeren en gooien hun netten uit, ook ‘s nachts.
Blog ImageVoor we doorrijden, bezoeken we het huis van Ton. Het is een camping geworden. Gert is heel teleurgesteld. De droom is niet meer.
Blog ImageEen historische noot voor de liefhebbers:
*Djenne is een zeer oude stad. In de 14de en 15de eeuw was ze een belangrijke handelsplaats voor de trans Sahara zoutkaravanen. De markt op maandag bestaat al van in die tijd!
*Djenne was en is nog steeds bekend om zijn koranscholen. We kwamen een groep moslimmannen tegen in het dorp aan de rivier. Ze stelden zich aan ons voor als verkondigers van het geloof. Ze gingen de dorpen af om de mensen te informeren (te bekeren dus). Veel mensen hier zijn immers oorspronkelijk animisten. De dag van vandaag doen de meesten een beetje aan alletwee. Er gaan ook nog steeds jongens in de leer bij marabouts. Een harde leer! Elke dag moeten ze hout gaan halen 5 km verderop. Hun gezichten zagen er opgeblazen uit (een soort drugs?) en ze hadden lompen om hun lijf.
*De belangrijke mensen, zoals de traditionele chief, wonen in grote huizen met verdiepingen. Heel uitzonderlijk voor Afrika in vroeger tijden! Vroeger woonden de meesters op het tweede verdiep, de slaven op het eerste en beneden was opslagplaats of winkel. De ramen en deuren zijn uit hout en versierd met metaal. Heel mooi! Er is maar é;é;n familie metselaars in Djenne. Zij worden als heel belangrijk aanzien. Alleen zij kennen de geheimen van het vak (een beetje zoals de vrijmetselaars?). De kennis wordt doorgegeven van generatie op generatie. Bij het bouwen van zo’n huis, komt er ook steeds een marabout aan te pas, om het huis te beschermen tegen het kwaad. De ramen en deuren worden ook door é;é;n bepaalde familie gemaakt. Architecturale plannen bestaan hier niet. Het huis groeit vanzelf. Je weet niet op voorhand wat het gaat worden. Elk jaar, na het regenseizoen, moeten de huizen terug bepleisterd worden met leem.
*De moskee dateert van 1280, wanneer de toenmalige koning zich bekeerde tot de islam. In de 19de eeuw werd ze verwoest, maar in 1907 heropgebouwd net hetzelfde als ervoor.
*De graftombe van Tanapa Dienepo is van de 9de eeuw. Zij zou zich vrijwillig aangeboden hebben als offer. De stad had een menselijk offer nodig, omdat é;é;n of andere religieuze leider beweerde dat de stad corrupt was.
*Djenne is beschermd UNESCO patrimonium.

We rijden verder noordelijk naar Mopti, maar bellen eerst Bouba op. Hij zet ons gids voor Dogonland, Dara, op de bus en belt zijn familie in Mopti (eigenlijk in Sevaré;, vlakbij Mopti) om te zeggen dat we eraan komen. Ik ben benieuwd. Zal het klikken met de Toeareg familie? Hoe leven ze? We hebben er geen idee van.

Aangekomen bij de familie worden we met open armen ontvangen en behandeld als belangrijke gasten. Vrienden van Bouba, zijn vrienden van ons! De familie bestaat uit de vrouw des huizes, Zenabou (nicht van Bouba), haar man, Adou, hun zes kinderen, twee jongere broers van Zenabou en haar zus, Maryam. Dan woont er ook nog Khadja, die voor hen in het huishouden werkt, met haar zoontje. Al deze mensen samen wonen in vier kamertjes. Khadja en haar zoontje hebben een kamer, de twee jongere broers delen een kamer, Zenabou en Adou hebben een kamer en alle kinderen slapen in é;é;n kamer. Zenabou en Adou hebben een bed, de rest slaapt op matrasjes. De kamer van de kinderen is overdag salon.
De twee jongere broers vliegen uit hun kamer, de matras en kussens van Zenabou en Adou worden er neergelegd. Wij krijgen deze kamer. We voelen ons al een beetje ongemakkelijk. Ze kopen speciaal vlees, omdat wij er zijn en zijn zeer bezorgd of we het wel lekker vinden. We eten dus een aantal maaltijden mee rijst met vlees. Groenten zijn te duur. Eé;n keer kopen ze couscous en drie wortelen, duur, speciaal voor ons. Ze vragen een aantal keer wat wij ‘s morgens willen eten. We antwoorden telkens dat we hetzelfde als zij willen eten. ‘s Ochtends staat er een gloednieuwe pot konfituur, een ongeopend potje nescafé; en brood. We zijn er zeker van dat ze naar Bouba gebeld hebben, want dat aten we daar altijd! Konfituur en koffie zijn hier verschrikkelijk duur! Deze mensen zijn arm! Er is een soort Frans toilet (zonder chas, een gat dus) buiten, met kakkerlakken. Daarnaast is een toilet waar je je met een emmer water kan wassen. Tanden poetsen boven een toilet, het is een beetje raar.

We weten van Bouba dat Zenabou leer bewerkt en dat Adou edelsmid is (zoals die Toearegs op Sfinks). We informeren ernaar, omdat we wel iets van hen willen kopen. Zo kunnen we iets terug doen. Ze laten ons heel mooie leren doosjes zien en enkele juweeltjes. We kopen een doosje en elk een armband met bijhorende ring. Ze horen samen, é;é;n voor de man, é;é;n voor de vrouw, een soort verbintenis. Dus mensen, wij hebben nu een trouwring! Jaja! Eigenlijk wel handig hier in moslimland! En nog mooi ook!
We betalen en plots duikt Zenabou in haar kleerkast. ‘Een cadeau voor jou,’ zegt ze en ze geeft me een prachtige Toeareg outfit. Zo’n kleren die ze kopen voor Tabaski, dure feestkleren, een boubou voor vrouwen. Ik weet niet wat te zeggen en sta er wat bedeesd bij. Zenabou belt Bouba op. Ik krijg hem aan de lijn. Bouba: ‘Ze vraagt of je liever een Toearegsleutelhanger hebt, dan deze kleren.’ Zenabou en Adou praten immers geen Frans. ‘Nee, Bouba, deze kleren zijn heel goed, maar het is een te groot cadeau. Ik kan dat niet aannemen.’ Voor Bouba leek het echter de normaalste zaak van de wereld. Ik heb nu dus prachtige Toeareg kleren.
Het is raar om Adou ‘s morgens te zien vertrekken met zijn mobilette naar Mopti of Bandiagara om hun spulletjes te verkopen. Hij is dus é;é;n van die ‘lastige’ verkopers. Weeral iets om over na te denken. Vanaf nu zullen we anders kijken naar die verkopers.
Om de familie te bedanken voor alles zijn we een hoop fruit gaan kopen en hebben fruitsla à la Maïka gemaakt. Goede tip, Maïka! Veel vitamientjes voor de kindjes! Eerst reden we met twee mobiletjes, samen met Zenabou en Maryam naar de markt. Een grappige bedoening: wij met zijn twee (Gert aan het stuur) achter de mobilet met twee Toearegvrouwen met wapperende kleren. De mensen vonden de fruitsla heerlijk! Eé;n van de zonen zei: ‘Dit ken ik niet. De eerste keer dat ik dit eet. Lekker!’ En Adou bleef maar met een lach herhalen: ‘Dit is het lekkerste dat ik ooit gegeten heb! Dank u, dank u!’
‘s Avonds haalt Gert zijn gitaar boven en toont de kunsten die hij geleerd heeft van Moussa. Weer een voltreffer! Adou en een oude man, die ook altijd op het terras rondzwerft, zijn door het dolle heen en beginnen te dansen. Hilarisch!
Die nacht wordt ik wakker van allerlei stemmen en een wenende, krijsende baby. Ik ga kijken. Het zoontje van Khadja is ziek, koorts en al dagenlang constipatie. Van al die rijst? Van onze fruitsla? Ze spuiten een zelfgemaakt goedje in zijn poep, met een plastieken kruikje dat al die tijd op de koer lag. Morgenvroeg zullen ze naar de dokter gaan. Adou mompelt iets van ‘argent’. Zenabou legt hem het zwijgen op. Ik ga terug slapen.
De volgende ochtend vragen ze of ik eens naar de baby kan kijken. Gert en ik hadden al overlegd wat we kunnen doen. Ik zeg dat het geen zin heeft dat ik naar de baby kijk, dat ik geen dokter ben, dat ik niets van baby’s afweet en dat wij geen medicamenten voor kinderen bij hebben. Wat we wel willen doen, is met de jongen naar het ziekenhuis rijden of geld geven, indien nodig, voor de medicatie. Dat laatste scheen hen te interesseren, vervoer konden ze zelf wel regelen. Ik vraag hoeveel. Ze zeggen een nogal groot bedrag. Het wordt een rare situatie vind ik. Veel vragen dwarrelen door mijn hoofd. Worden we bedot? Nee, ik heb vanacht zelf gezien hoe ziek de jongen was. Kosten die medicijnen echt zoveel? Zo niet, ze kunnen het geld wel gebruiken. We hebben een gelijkaardig bedrag betaald voor de souvenirs. Adou zegt dat hij daarmee rijst gekocht heeft. Ik heb die zak niet gezien. Waarom kreeg ik die boubou? Ik, de rijke blanke, wordt wantrouwig, tegenover mensen die niets hebben. Ik voel me schuldig. Het gaat hier over 35 euro. We geven het uiteraard. Die kleine is ziek!
Die ochtend komt onze gids, Dara, ons halen. Eé;n van de twee jongere broers, die we al eens een deken rond geslagen hebben, omdat hij ‘s avonds altijd zat te bibberen in zijn T-shirtje, herhaalt een paar keer dat hij mijn trui wel heel erg tof vindt! Ja, ik ook! Het is tijd dat we vertrekken.
Blog ImageHier begint dan ons Dogonavontuur. Een fantastisch avontuur! Een ongelooflijke ervaring, é;é;n om niet te vergeten. Supertof!
Maar hierover volgende keer meer!