Zondag, 3 mei 2009
Zoals gepland reden we van bij Jan, langs Mokolo, langs Koza tot in Ngecewe. Daar zou een Vlaamse zuster wonen, Lea. Ze was zeer blij twee Vlamingen te zien. ‘Een mooi verjaardagsgeschenk,’ zei ze. Ze woont er samen met een Congolese en een Guatemaalse zuster. Een tweede Guatemaalse was vandaag aangekomen en zag er nog wat beduusd uit, zo van ‘waar in hemelsnaam ben ik terecht gekomen’. Allemaal vriendelijke madammen. Lea vroeg onze achternamen. ‘Minnebach…dat komt niet veel voor bij ons, hé;?’ bedacht ze. ‘Verlaeckt…Wim Verlaeckt…,’ mijmerde ze. ‘Euh, ja, dat is mijn vader…’ antwoordde ik. ‘Vanwaar ken ik die naam? Schrijft hij artikels?’ vroeg ze. ‘Hij is vooral bekend in het onderwijs.’ ‘Ah, dan ken ik hem daar van! Ik was zelf jarenlang onderwijzeres! Waarschijnlijk ken ik hem van artikels in Tertio? Of Kerk en Leven?’ ‘Het zal wel Tertio zijn dan, denk ik…’ Straf hé;, pap! In Kameroen zit er een Vlaamse zuster die uwe naam kent en ik ontmoet haar dan nog ook! De wereld is klein en sommige mensen zijn groot! Lea vond het heel leuk dat ik ook in het onderwijs stond. Ervaringsgericht was precies haar ding niet, liever een degelijke katholieke school, peins ik.

De volgende ochtend reden we de grens over, zoals steeds geen enkel probleem. Hoewel we in het grensstadje wel op zoek moesten gaan naar de politie en douane van beide landen. We merkten onmiddellijk dat we weer in moslimgebied kwamen: efkes wachten om uw paspoort af te stempelen, ‘t is tijd om te bidden. De douanier gaf ons tips waar we best konden tanken. Nigeria is immers spotgoed, maar soms zitten ze zonder diesel in een stad. Hij verzekerde ons ook dat we zeker de grens konden oversteken in Diffa: ‘Geen probleem. We hebben customs daar. Vraag wel of ze u even naar de brug willen brengen, want dat is moeilijk te vinden.’

Die dag geraakten we tot in Maiduguri, Nigeria. We belandden bij een hotel, waar we vroegen te mogen kamperen onder de bomen naast het gebouw. Dat vonden ze weer uiterst eigenaardig. Ze wilden wachten op de manager. De manager, een vriendelijke dame, vond het raar, maar geen probleem, zeker niet nadat we zeiden dat we reklame voor het hotel zouden maken. We mochten de badkamer van een suite gebruiken, maar alleen om 7 uur ‘s morgens. We kregen de sleutel niet voor de nacht. Tja, dan maar in hunnen hof pipi gedaan, hé;, wat moet een mens anders doen. De WC’s van het zwembad mochten we absoluut niet gebruiken. Dat was geen doen voor ‘mensen zoals wij’. ‘Maar we zijn al veel gewoon, hoor!’ ‘Nee, niet te doen, wil ik niet!’ Denken ze dan dat wij alleen om 7 uur naar ‘t toilet moeten?
We waren toch weer blij als we de volgende dag konden vertrekken uit die drukke warme stad. Een stad is toch niks voor ons, hoor, toch zeker in Afrika niet!
Op naar de volgende grens. We komen aan in het kleine vuile armoedige grensstadje Damasak. We vonden maar nergens de douane of de politie en bijna niemand sprak Frans of Engels. Uiteindelijk vonden we wel het leger. Zij hebben ons geë;scorteerd met vier pinkers op tot bij het bureau van de douane. Daar waren ze weeral eens zeer vriendelijk. ‘De politie vind je aan de grens zelf,’ zeiden ze, ‘maar je moet wel iemand meenemen die je de weg kan wijzen.’ ‘Kent u zo iemand?’ ‘Alhajiiiii!!!!’ ‘Yes Sir!’ ‘Breng deze mensen even tot aan de brug.’ ‘Geef hem wat geld om vervoer terug te nemen,’ zeiden ze tegen ons. Gert informeerde toch nog of we het niet zelf konden vinden. ‘Nee, te moeilijk, teveel verschillende pistes.’
Amaai, de douaniers hadden gelijk! Dwars door de woestijn, ontelbare pistes, zeker een uur rijden. Dat hadden we nooit zelf gevonden! De Michelinkaart klopte dus: er is geen weg van Damasak naar Diffa.
We komen aan bij het godverlaten grenspostje en worden weer vriendelijk welkom geheten langs Nigeriaanse kant. We moesten ons visum zelf voorlezen, want de man zag niet goed meer. Hij had een bril nodig, zei hij.
De agent van Niger was neutraal, vermoeid alleen al bij de gedachte dat hij zijn hemd moest aantrekken en werk had. In een hoekje van zijn cabaneke lag een moederpoes met een pas geboren katje. Toen we hem erover aanspraken, kwam er een lach op zijn gezicht. ‘Ja, ze heeft net een kleintje gekregen,’ zei hij.
In no time waren we in Diffa. Daar moesten de douaniers van dienst een paar telefoontjes plegen naar hun bazen, want wat moesten ze nu precies met die carnet doen? Welke nummer moesten ze nu in het grote boek schrijven?
Diffa vonden we geen aangename stad en bij het enige hotel dat er was, mochten we niet kamperen. Er zaten trouwens allemaal dronken mannen in de bar. Maar geen nood, we waren terug in onze vertrouwde habitat, de woestijn, bushcampen is dus een heerlijke optie. Op de weg van Diffa naar Zinder hebben we twee keer wild gekampeerd. De eerste keer was het supertof, behalve dat er ‘s morgens een soort zandstorm op stak. De tweede keer voelde ik me minder op mijn gemak, teveel mensen te dichtbij. Er is niets gebeurd, maar ‘t zat me niet lekker. Toch beter dan in het donker aan te komen in Zinder.
Zinder, daar zijn we dan nu. Eerst reden we naar een camping, vermeld als zijnde in aanmaak in é;é;n van onze reisgidsen. ‘Kunnen we hier kamperen?’ ‘Ja, dat kan.’ ‘Is er een toilet en een douche.’ ‘Jazeker.’ ‘Mogen we die zien?’ Paniek ontstond! De man begon tegen iedereen te roepen en te tieren. Een madam werd uit haar sië;sta gehaald enz. Uiteindelijk krijgen we een armetierig toilet en douche te zien. Eigenlijk had de camping wel mogelijkheden, maar niets was onderhouden. Het stond er nog maar net en ‘t was al vervallen. We besluiten eerst nog eens verder rond te kijken.
We gingen een kijkje nemen bij de mission catholique die op ons plannetje stond. Een vriendelijke pater stond ons te woord. ‘Ik zou jullie hier graag laten kamperen,’ zei hij, ‘maar ik doe het niet meer. Het is te gevaarlijk. Er kampeerde hier eens toeristen zoals jullie, maar zij zijn aangevallen door een gek en door enkele gedrogeerde kinderen. Ik kan jullie geen veiligheid bieden. Tijdens de eucharistieviering werd er eens een auto van een zuster vernield. Ik raad jullie aan om naar een hotel te gaan. Daar hebben ze betere beveiliging.’ We praten ook nog met de pater over naar het noorden gaan. Dat is immers onze belangrijkste taak hier in Zinder, informatie inwinnen over het noorden. ‘Gevaarlijk,’ zei de pater, ‘Informeer je goed. Er zijn al drie auto’s van de zusters gestolen op die weg. Ga naar de gendarmen voor info. Met een konvooi moet het wel mogelijk zijn.’
We kamperen nu in Auberge Mourna. Hier komen precies alle mensen die voor een grote organisatie werken, met grote auto’s, met grote antennes op. Het is midden in het centrum. Dat is wel handig. Gert is in zijn nopjes, want nu kan hij elke dag naar de markt gaan.

Niger is een speciaal land. Ik heb er een onbehaaglijk gevoel bij. Het land is te arm. Het bestaat alleen uit woestijn. Het is het eerste land op onze trip waar de meerderheid van de mensen geen Frans of Engels spreekt. Je ziet veel sukkelaars, bedelaars. Rijke mensen voelen zich heel onveilig. Nochtans waren er in de kleine dorpjes langs de weg wel heel vriendelijke mensen. ‘t Zijn vooral de grensstadjes en de grotere steden waar er meer problemen zijn, denk ik. ‘Artsen zonder grenzen’ hebben hier in Zinder een uitvalsbasis met veel auto’s. Dat zegt al genoeg volgens mij.
Zinder is eigenlijk niet groot. De stad is ontstaan als rustpunt op de oude trans-Sahara karavaanroute, zoals zovele woestijnsteden. Het leven ligt er stil als er gebeden moet worden. Niemand spreekt Frans. ‘Bonjour! Est-ce que vous savez où nous pouvons acheter des lé;gumes?’ De menigte mannen, gelaten gezeten op hun mat, staart ons aan. ‘Bonjour! Des lé;gumes? L-é;-g-u-m-e-s?’ Ze blijven staren. ‘Bonjour! Au Revoir!’ Niks. Ondertussen weten we dat we het best info kunnen vragen aan rijke madammen. Die zijn steeds behulpzaam en spreken vloeiend Frans. Eé;n van hen nam ons mee doorheen de steegjes van de markt tot aan de lé;gumes. Zulke dames helpen ons ook onderhandelen. Het voordeel van dat niemand Frans kent, is dat je als toerist totaal niet belaagd wordt door verkopers. Ze laten je met rust. Vind je je zin niet bij hun kraam, dan verwijzen ze je door naar het volgende kraam. Niemand doet opdringerig.

Onze missie dus, info vergaren over het noorden. We klopten aan bij de gendarmen. Ze waren verrast ons te zien, maar stonden ons vriendelijk te woord. ‘Elke dinsdag, donderdag en zaterdag vertrekt er een konvooi naar Agadez’, vertelden ze ons, ‘Je moet geen schrik hebben, sluit gewoon aan. Je moet wel eerst langs l’ office du tourisme. Zij moeten je toestemming geven om te gaan. Zij sturen dan papieren op naar ons. ‘t Is kalm nu, geen nood.’ ‘En van Agadez tot de grens?’ ‘Daar zijn geloof ik ook konvooien voor.’ We vroegen naar de staat van de weg. ‘Die is goed. Van Agadez tot Arlit zijn er wel wat putten, ten gevolge van de bommen enzo, hé;.’ ‘Ah ja…’ ‘Maar ga eerst naar het toeristisch bureau.’
Dat deden we. Ondanks dat het gesloten was op zaterdag, kregen we toch de directeur te spreken. Een degelijke man, die bekommerd is om zijn toeristen. ‘We kunnen u toestemming geven om met het militair konvooi naar Agadez te rijden en daar de stad te bezoeken, maar je mag de stad niet uit. Er is geen sprake van dat je naar Arlit mag reizen. We hebben daar al eens problemen gehad. Dat risico kunnen we niet nemen.’ We legden onze plannen uit, dat we anders helemaal terug moeten langs Marokko enzo, maar dat we absoluut niet ons leven op het spel willen zetten. Hij stelde ons voor om maandagochtend terug te komen. Dan zouden ze bellen met het toeristisch bureau in Agadez en met de gendarmen aldaar. Dan zouden we info uit de eerste hand hebben.
We maakten nog een praatje over het toerisme in Niger. De man zag er bedrukt uit. De rebellen bezetten het meest toeristisch gebied van Niger. ‘t Gaat niet goed met het land.
De mensen hier zeggen ook dat we nooit info mogen vragen over naar het noorden reizen aan zomaar iemand en zeker niet aan mannen met een tulband en een zonnebril op, want die hebben soms een pistool onder hun tulband zitten of die bellen hun maatjes bandieten dat we eraan komen. Alleen info vragen aan de gendarmen!

Zo beste mensen, spannend allemaal, hoor. We weten zelf nog niet goed wat te doen. We zijn ons leven nog niet moe! We hebben nog teveel plannen! Maar we willen ook graag snel in Europa zijn. We hebben wel zin om terug langs Burkina en Mali te gaan, maar Mauretanië; en Marokko is er wat teveel aan. Dan moeten we ook weer drie visa kopen in plaats van é;é;n en ‘t zijn veel meer kilometers. Een bijkomend probleem om door Algerije te gaan is dat er iets mis is met het linkervoorwiel van de auto. Gert kan het zelf niet repareren. We weten niet precies wat het probleem is. We vertrouwen de mechaniekers hier niet echt en zijn er daarom nog niet langs geweest, uit schrik dat ze het alleen maar erger maken. Als we echter met zo’n militair konvooi meerijden, is dat sjesen en dat kan ons autoke misschien niet aan. We hebben schrik dat als we onderweg in panne vallen, dat we dan de auto en heel de bazaar moeten achterlaten en instappen bij de militairen. Dat zou toch wel zonde zijn, want dan hebben jullie geen souvenirs!
Lieve mensen, morgen weten we meer, we houden jullie op de hoogte. We hopen dat ze duidelijk zullen zijn in hun advies: ja, geen probleem, of nee, geen toestemming. Dan moeten we zelf niet teveel beslissen en dan is de situatie duidelijk. Een chauffeur zei ons nog: ‘C’est calme maintenant, mais il n’ y a pas de confiance.’
En oh ja, ‘t is weer zover, het is zooo verschrikkelijk heet, niet normaal. Het zweet rolt van je lijf van ‘s morgens vroeg tot ‘s nachts. ‘t Is teveel. Ik heb er een valling van gekregen. De woestijn, allemaal goed en wel, maar toch niet in mei, hoor. ‘t Is afzien, puur afzien…kapot gaan. Ja, Anje, ik had het ook nooit gedacht, maar het bestaat echt, een plaats waar het tè warm is…
Gisteravond was het plots coupure en dan ineens een stevige wind. ‘Leuk,’ dachten we eerst. Fout gedacht dus. Het was een zandstorm met van dat heel fijn zand. Het prikte in je keel, ogen en neus. ‘t Is ook nooit goed. Hoe in godsnaam kunnen mensen hier leven… Wij zijn gelukzakken, weeral maar eens…

Dinsdag, 5 mei 2009
Nondepitjes, het is toch nogal iets, hoor! De nacht van zondag op maandag is Gert weer ziek geworden. Keelpijn, hoofdpijn, spierpijn en 38,9°C. ‘s Nachts gemeten die koorts, want overdag is dat moeilijk. Je kan de thermometer namelijk niet afkloppen. Die blijft staan op de buitentemperatuur, wat dus ongeveer 39°C is. Ikke die nacht maar lezen in de folders die we bij hebben, op zoek naar iets met keelpijn. Nergens stond er als symptoom keelpijn bij. De andere symptomen leken vervaarlijk veel op de vermoedelijke malaria van vorige keer. Of zou het meningitis zijn, want ondertussen weten we waarom ‘Artsen zonder grenzen’ hier rondtoert: er is een epidemie van meningitis. Ik bestudeerde onze vaccinatiekaart nog eens, maar volgens mij zijn we daar niet tegen ingeë;nt. Die Nigeriaanse douanebeambte van indertijd zal nog gelijk krijgen ook!
Enfin, dus maandag wij op zoek naar een degelijke dokter. Er is een groot hospitaal in Zinder, maar uit ervaring weten we dat een kleine kliniek soms veel rustiger, efficië;nter, properder en goedkoper is. De directeur van het toeristisch bureau stuurt ons naar Clinique d’Iran. Daar zeiden ze dat de dokter pas ‘s avonds zou terug komen. Tja, dan toch maar naar het hospitaal. We stappen daar binnen en de angst overvalt me. Het is er een heksenketel tot en met, heel lange rijen voor het paperassenwerk alleen al, niets comfort, veel zwetende zieke mensen op een hoopje, rechtstaand, op de grond of op houten banken. Denkend aan de meningitisepidemie vond ik het absoluut geen goed idee hier tussen te gaan zitten. Plots zagen we een blanke man die net buiten kwam gestapt. Het bleek een Fransman te zijn met een Nederlandse vader. Hij bracht ons naar Clinique Hamdallah en wees ons onderweg op een betrouwbaar laboratorium. ‘Als de dokter in de kliniek niet aanwezig is, kan je alvast een malariatest aanvragen in dit labo,’ zei hij. Zo gebeurde het. De dokter ging pas terug zijn om 16.30u. In het labo namen ze onmiddellijk een prikje bloed. Het resultaat konden we ophalen om 16.30u.
Zo gezegd, zo gedaan. Resultaat: negatief. Verdorie, wat is het dan wel? Op naar Clinique Hamdallah. Deze kliniek zag er echt piekfijn uit, zelfs gezellig geschilderd. We treffen er een uiterst vriendelijk dokter. Hij heeft tijd en luistert naar ons verhaal. Hij was erg geïnteresseerd in de eucalyptusdruppeltjes. ‘Drie keer negatief getest, dan moeten ze wel helpen!’ lacht hij. Hij voelt even aan Gert zijn keel: links is gezwollen. ‘Zeg eens aaah. Jaja, voila, heel rood daar. Kom eens kijken,’ zegt hij tegen mij. Verdict: angine. Een keelontsteking verdorie! Een doodgewone keelontsteking! Antibiotica werd voorgeschreven en na een Dafalganneke voelde Gert zich al stukken beter. We hebben wel voor twee nachten een kamer met airco gehuurd, want in de tent is het snikheet en tot vier uur ‘s nachts speelt hiernaast helse muziek. Dus om goed te kunnen recupereren hebben we maar wat geld gespendeerd. Met als gevolg dat we de drie nachten camping niet meer moeten betalen van de patron! Ik had nooit gedacht dat ik ooit zou genieten van airco!

Nu willen jullie natuurlijk weten langs welke weg we naar huis komen. Wel, de directeur van het toeristisch bureau had allerlei telefoontjes gepleegd. Tot Agadez kunnen we meerijden met een militair konvooi. Van Agadez tot Arlit ook, maar van Arlit tot aan de grens niet. We zouden ook een gids moeten nemen van Agadez tot aan de grens. De gendarmerie had gezegd dat er vanaf Agadez geen zekere veiligheid is, dat er regelmatig nog bandieten gespot worden, maar in principe mogen we gaan. ‘De keuze is aan jullie,’ zei de directeur.
Wij hebben het even laten bezinken en zijn tot de volgende conclusie gekomen: Ons leven is ons te dierbaar. Schrik om in panne te vallen met het linkervoorwiel en alles te moeten achterlaten. Slapeloze nachten voor onze ouders. En Gert die niet met een overspannen Veerle door de woestijn wil rijden. Dan ben ik namelijk niet te genieten, zegt hij. ‘t Is waar ook, denk ik 🙂
Al deze bedenking tesamen maken dus dat we terug gaan langswaar we gekomen zijn: Burkina Faso-Mali-Mauretanië;-Marokko. Dus Jonas, Maïka, hou jullie vast aan de takken van de mast, want we komen er weer aangestoven!!!

Broerie, gelukkige verjaardag, hé;!!!!