Blog ImageLustig vertrokken in Chefchaouen. Het zonnetje scheen terug. Hopelijk blijft dat en gaat het niet meer regenen die dag. De route die we gaan nemen door het Rifgebergte is nogal gevaarlijk bij nat weer staat er in de gids.
Geregend heeft het niet, maar ver zijn we niet geraakt. Nee, ook geen panne. Luister maar.
Toen we van Tangier naar Chefchaouen reden, hebben we voornamelijk
‘gele’ weggetjes van op de kaart genomen en die waren in prima staat. Asfalt over heel de lijn, heel rustig en een prachtig landschap. Dat gingen we zeker weer doen. Ergens net voorbij Chaouen slaan we dus een weggetje in naar Asifane, het dorpje op de ‘gele’ weg op onze kaart. Prima wegdek, mooi, heerlijk.
Tot, heu‘, de asfalt stopt?! We vragen even de weg. ‘De piste? Die richting uit, altijd volgen.’ Nietsvermoedend vervolgen we onze weg. We hobbelen en bobbelen in kleine vitesse. Het hobbelen en bobbelen wordt hotsen en botsen. Gert rijdt, ik hou me vast aan het handvat van de deur. De ravijn ligt rechts naast mij. Een splitsing. Niets in de buurt, alleen bergen, af en toe een huisje, wat berbers die verbaasd opkijken en vervolgens uitbundig wuiven. Daar komen een paar mannen aan. ‘Bou-Hamed? Ja, ja, rechtdoor!’ Gert rijdt een beetje achteruit. ‘Stop, Gert!’ ‘Ja, ja, ik zie het wel.’ Als je bij ons thuis een beetje teveel achteruit rijdt, dan zit je hoogstens ergens tegen. Als je hier een beetje teveel achteruit rijdt, is het ermee gedaan, ravijn in, finito, dood, mors. Dat flitste door mijn hoofd. Ik pakte het handvat nog wat steviger vast. De weg werd slechter en slechter. Al een chance dat we een Land Rover hebben! Veel spitsingen, veel (verkeerde?) keuzes. Veel gevraagd, altijd ‘Bou-Hamed? Ja, ja, rechtdoor.’ ‘t Was altijd rechtdoor! Alle wegen leiden naar Bou-Hamed? Maar welke is de snelste?!
Eé;n keer was het niet rechtdoor. ‘Kom mee, kom kijken. Stap uit, ik zal het u wijzen.’ Gert loopt een eindje mee, een richting uit waar geen weg loopt. Kan je de weg van wat verder zien liggen misschien? Gert komt terug. ‘En?’ ‘Ik zie geen weg. Hij wees precies naar een huis.’ Zou daar misschien Hamed wonen? Oh, mijn God, ze hebben ons toch niet de weg gewezen naar een man zeker?! Vanaf dan vroegen we dus naar ‘pueblo Bou-Hamed’.
Een andere ontmoeting: ‘Pueblo Bou-Hamed? El piste o caretera?’ Is er een verschil? Oh, nee, ze dachten in het eerste dorpje toch niet dat we perse ‘piste’ wilden doen, omdat we een 4×4 hebben?! ‘Caretera, caretera!!!’ ‘Langs daar.’ ‘Danku!’ Vanaf dan vroegen we dus altijd naar ‘El caretera por pueblo Bou-Hamed’.
Ik had weer hoop! Er zou een ‘caretera’ komen!
Ofwel zijn zij oenen, ofwel wij, ofwel, ofwel, ofwel‘, maar ik zie geen asfalt!!!!! We geraken hier nooit meer uit! Bergen, bergen en nog eens bergen en achter die berg, weer een andere berg. Waar is die fucking zee!!! Ik ben een beetje bang. Gert rijdt ondertussen al zeker vier uur. ‘Ben je niet te moe?’ ‘Nee, eigenlijk niet. Wil jij rijden?’ ‘Nee, danku!!! Durf ik echt niet.’ Stoppen gaat ook niet. Je kan moeilijk aan de kant, berg links en ravijn rechts en in een dorp wordt je omsingelt door kinderen. Jongens die achter je auto lopen, erop springen en niet afgeven! Gas, remmen, gas, remmen. ‘Hey, pot vol koffie, van mijnen otto!’ Die gastjes hebben nogal een uithouding! En tegelijkertijd twee honden voor en naast den auto. Blaffen, voor uw wielen lopen. Zottekot!
En dan, we horen iets slepends piepen aan de wagen. Dit is niet normaal. ‘t Is toch nie waar, hé;. Toch geen panne?! Maar nee, het waren maar de remmen die een beetje nat waren en daardoor dat geluid maakten. Oef.
We vragen nog eens de weg. Een lieve oude man vraagt of we naar Khemis moeten. ‘Khemis? Hé;, dat stond op ons plan! Ja, dat staat op de gele weg!’ ‘Nog 12 kilometer,’ zegt de man. Na een stuk of wat kilometers, is er een tegenligger. ‘Khemis? Nog ongeveer 12 kilometer!’ ‘Heu???’ En ja, zelfs een derde keer was het nog 12 kilometer! Is dat een heilig getal ofzo?
Na, we zullen zeggen, een tijdje, komen we in Khemis aan. ‘Bou-Hamed? Rechtdoor!’ ‘Careter a? Ja, ja, heel de weg caretera!’ Wel, de ‘caretera’ was gravel. In elk geval ok voor ons.
Na zes uur rijden, komen we aan in Bou-Hamed. We zien een pijl naar een camping. We volgen. Een man begroet ons. ‘Kunnen we hier slapen?’ ‘Ja, hoor.’ ‘Hoeveel kost het?’ ‘Wacht even,’ zei de man en hij haalde een bord van achter een muurtje, zette het recht en wees ons wat Arabische woorden aan met een 5 erachter. ‘5 dirham?’ Het bleek dan uiteindelijk 10 te zijn. 10 dirham is minder dan 1 euro. ‘t Was zijne prijs waard, want de helft van de camping was ondergelopen (we zaten aan het strand) en de WC’s en de douches‘ ik zou zo zeggen, bekijk de foto’s eens. Het leek of er in jaren niemand meer was geweest. We waren dan ook de enigen.
Voor we ons konden installeren, moesten we eerst meekomen, met onze paspoorten, buiten de camping. Hij bleef maar stappen richting strand. Waar gaat hij toch naar toe. Daar, wat verder bij een vissersbootje, stond een militair. Een vriendelijke jongeman die onze gegevens moest noteren. We logeerden naast een kazerne. Veilig.
We klapten de tent open. Het was donker. Net op tijd een plekje gevonden. Ik bibberde vanbinnen nog wat en kreeg tranen in mijn ogen. Ik moest terug denken aan iets wat andere reizigers in hun boek geschreven hebben: ‘Wij zijn nooit (terecht) bang geweest.’ Gert was stil. Hij had zes uur aan een stuk gereden, waarvan vier uur piste. Hij is mijn held!
Die avond in mijn bed, heb ik, sinds heel lang, een schietgebedje gedaan.